Bagatelliseren van Nederlands optreden in Nederlands-Indië helpt begrip ervan niet verder


Dit artikel schreef ik op 4 mei op de website van HP/De Tijd. Het originele artikel is hier te vinden.

Moet Nederland de koloniale schuldvraag in Nederlands-Indië verwerpen? Dat vroeg Martien Hoogland zich af in dit artikel op de website van HP/De Tijd. Zijn redenatie: de Britten en Fransen gedroegen zich in hun koloniale oorlogen veel erger dan de Nederlanders in Indonesië. Los van de vraag of deze dubieuze stelling waar is, lijkt het me een weinig constructief uitgangspunt voor een beter begrip van de Nederlandse dekolonisatie.

Volgens Hoogland was het Nederlandse optreden tijdens de koloniale oorlog niet zo slecht als historicus Rémy Limpach ons voorhoudt in zijn boek De brandende kampongs van Generaal Spoor. Daarin concludeert Limpach dat het Nederlandse leger in de periode 1945-1949 op grote schaal extreem geweld gebruikte in Indonesië. Dat we die oorlog ‘in historisch perspectief’ moeten plaatsen, zoals Hoogland voorstelt, lijkt me een open deur. Maar het is bespottelijk om de koloniale dwalingen van andere landen te gebruiken om de onze te vergoelijken.

Valse veronderstelling

De dekolonisatie van Nederlands-Indië verliep volgens Hoogland een stuk beter dan die van de Britse en Franse koloniën. Hoogland schrijft dat het Britse Colonial Office een politiek van keiharde ontkenning voerde, dat Engeland krampachtig vasthield aan het wereldrijk en dat de Engelse regering nog altijd halsstarrig weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de gewelddadigheden in haar voormalige koloniën.

“Hoe anders was het in Nederlands-Indië,” stelt Hoogland. Een valse veronderstelling, want zo anders was het helemaal niet. Ironisch genoeg is het juist Limpach die dat met talloze voorbeelden aantoont. De meeste betrokken partijen – van politiek tot legerleiding en van pers tot kerken – keken constant weg van het Nederlandse extreme geweld.

Pesing

Dit gebeurde bijvoorbeeld in 1946, tijdens de zaak-Pesing, in 2012 opgetekend door NIOD-historicus Peter Romijn en ook uitgebreid beschreven door Limpach. De Nederlandse journaliste Bep Vuyk publiceerde in 1946 over een onrechtmatige Nederlandse aanval op het West-Javaanse plaatsje Pesing.

Daarbij zouden KNIL-militairen hun gevangen gemarteld en vermoord hebben. Een kapitein was daar getuige van en vertelde hoe deze groep militairen ‘op beestachtige wijze bijna alle gevangenen afmaakte na het plegen van diverse gruweldaden, de lijken in de rivier smeet en vervolgens nog eens duchtig huis hield in de dessa, waar vele woningen in brand werden gestoken’.

Vuyks artikel leidde tot Kamervragen, waarop de toen verantwoordelijke minister Logemann wel een onderzoek moest instellen. Veel kwam daar niet uit, want alle betrokkenen deden hun uiterste best om het geweld te ontkennen of te bagatelliseren. Generaal Spoor, de hoogste legercommandant, wees de aantijgingen resoluut af. Zijn weinig overtuigende argument was dat hij Pesing een paar uur na de aanval bezocht had en geen extreem geweld had gezien.

Ontkenning

Een getuigenis van Louis van de Vrande – de aalmoezenier van het betrokken bataljon – werd door de onderzoekscommissie opzijgeschoven. De drogreden van de commissie: Van de Vrande was pas net in Indonesië en omdat hij nog geen Maleis sprak, zou hij de situatie niet goed hebben beoordeeld. Met deze werkwijze concludeerde de commissie dat er geen bewijzen voor extreem geweld waren en deed ze de beschuldigingen af als ‘in flagranten strijd met de waarheid’.

De ook door Hoogland aangehaalde procureur-generaal Henk Felderhof vond de uitkomsten van de commissie ‘weinig uitputtend; de conclusie waartoe zij komt moest derhalve wel nietszeggend zijn’. Maar zoals binnen justitie wel vaker zou gebeuren, verkoos Felderhof het militaire ‘landsbelang’ boven het juridische. In een kanttekening voegde hij namelijk toe: ‘Overigens is het natuurlijk gewenscht de affaire Pesing verder te laten rusten, het zal dezer dagen en in de nabije toekomst nog wel meer gebeuren.’

De Nederlanders voerden dus net zo goed ‘een politiek van keiharde ontkenning’. En dat Nederland ruim vier jaar oorlog nodig had om de Indonesiërs hun onafhankelijkheid te gunnen duidt ook op enig krampachtig vasthouden aan het eigen rijk. In het nemen van verantwoordelijkheid voor de gewelddadigheden in de eigen kolonie blonk Nederland de afgelopen zeventig jaar eveneens niet uit. Pas in 2005 erkende toenmalig minister Ben Bot dat Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. Excuses aan Indonesische weduwen voor het standrechtelijk executeren van hun mannen kwamen er pas toen ze juridisch werden afgedwongen, zoals in de zaak-Rawagede in 2011.

Nee, volgens mij heeft Nederland weinig reden om zich moreel verheven te voelen boven de Britten en Fransen.

Boek

Dat is wat mij betreft ook niet zo interessant. Wel interessant is het om ons wat meer te verdiepen in onze koloniale geschiedenis. Zelf onderzocht ik de afgelopen jaren de geschiedenis van mijn eigen grootvader die als Nederlandse soldaat meevocht in de koloniale oorlog. Aan de hand van de dagboeken en brieven die hij achterliet na zijn dood in 2008 reconstrueerde ik zijn verhaal. Geen moment verloor ik de context uit het oog waarin hij handelde, waarin hij zich nota bene vrijwillig opgaf voor de oorlog in Indonesië.

Maar een goed onderzoek was niet mogelijk geweest als ik zijn handelen constant had vergeleken met geweldsdaden van Britse of Franse soldaten, om hem daarmee bij voorbaat onschuldig te verklaren. Ik wilde zijn verhaal leren kennen, ook de ongemakkelijke waarheden. Ik wilde weten wat hij daar deed om hem zo juist beter te begrijpen. Zoals dat op microniveau geldt voor een individuele soldaat, geldt dat eveneens voor het grotere plaatje. We leren ons koloniale verleden nooit begrijpen als we het van tevoren al vergoelijken. We moeten de verhalen uit onze koloniale oorlog vertellen zoals ze zijn.


Geef een reactie